Dit verhaal heb ik mogen opschrijven voor mijn lieve lieve achternicht Guus. We zouden allemaal wat meer Guus in ons moeten hebben. Bijna 90, blij, lezend en het leven trotserend met al zijn uitdagingen en genietend van wat ze nog kan.
Het is koud, mijn jas geeft niet genoeg warmte voor de snijdende kou die ik op mijn borst voel. Ik probeer mijn gezicht naar beneden te houden om te kou te vermijden en zo wat warmte naar binnen te blazen maar ik moet ook oog op de weg houden om niet weg te glijden van het paadje.
Ik weet best dat mama het heel eng vind om mij op pad te sturen maar ik mocht mee fietsen met meneer Smit, iemand uit ons dorp, al ken ik hem niet goed, maar ik ben niet bang, ik ben al 12. Dat we nog een fiets hebben is al een vergrijp, iedereen die nog een fiets had moest deze in leveren, maar wij hebben in de keuken een luik met een kleed erover en daar verstoppen we de fiets elke keer.
Ik hoor iets vallen en draai me om. Mijn tas, die ik achter mijn zadel had gebonden om hem niet vast te hoeven houden, is gevallen, ik rem en ga bijna onderuit. Ik roep meneer Smit, die voor me is gaan rijden, we mogen niet met zijn tweetjes bij de boerderij aankomen, ze zouden denken dat we bij elkaar horen en uit 1 gezin komen en dan krijgen we misschien veel minder dan dat we los van elkaar komen, tenminste, dat hopen we. Hij hoort me, kijkt gelukkig om en mindert vaart zodat ik hem zo meteen weer kan inhalen.
Ik stop gehaast en hou de tas in mijn hand aan het stuur, het hengsel is gebroken, dat is wel heel vervelend want nu moet ik de tas op de terug weg ook vast houden en het is nog zeker een uur terug vanaf Purmerend naar Oostzaan. Ik druk het deksel weer stevig op de melkbus, slinger mijn benen op de fiets van papa, de enige fiets die we nog hebben weten achter te houden voor de Duitsers, niet dat ze het niet geprobeerd hebben om de fiets te confisqueren, maar we waren elke keer net op tijd om deze te verstoppen onder het huis. Ik fiets weer verder, wolkjes adem uitblazend om het tempo er in te krijgen en wat warmer te worden.
Ik weet niet of we op de boerderij waar we heen fietsen wel iets krijgen, sinds we geen melk meer mogen halen bij de boerderij van Kat, hebben we al twee weken geen melk gedronken of iets kunnen maken met boter. Ik zie het betrokken gezicht van de boer nog voor me, hij zei niets maar schudde alleen zijn hoofd, met de ogen gericht op mijn melkbus. Van Piet Jansen weten we nu wel dat Papa naar Duitsland is, ze zijn als vee, opgestapeld en geperst bij elkaar, op Texel opgehaald met een grote vrachtwagen, Piet Jansen was net achter een boom te plassen en zag de vrachtwagen met de mannen er in, wegrijden. Ik werd misselijk toen ik het hoorde, ondanks dat mama de berichten probeert weg te houden van mij, weet ik wat er in Duitsland gebeurt. Ik veeg de tranen weg van mijn wang en probeer niet te denken aan wat er allemaal kan gebeuren met hem, ik concentreer me op het pad vooruit en zie dat meneer Smit zijn fiets tegen de muur van een grote boerderij aan zet, ik trap op de rem zodat ik nog langzamer ga fietsen, ik geef hem wat voorsprong zodat we niet gelijk binnen komen, sta dan vervolgens met een klap stil en val bijna, de tas onhandig in mijn hand.
Ik loop de laatste meters met de fiets aan mijn hand, meneer Smit is al een paar minuten binnen en ik denk dat het nu wel veilig is om achter hem aan naar binnen te gaan. Ik zet mijn fiets tegen de andere kant van de muur waar meneer Smit zijn fiets heeft neergezet en als ik me omdraai zie ik over het uitgestrekte land heen, dat het al echt donker wordt. Ik schrik ervan, ik moet voor acht uur in de avond thuis zijn, er is alweer een nieuwe spertijd sinds deze week maar dat ga ik dus nooit halen. De zenuwen gieren door mijn keel heen bij het idee wat er dan kan gebeuren maar ik heb geen tijd om na te denken want ik moet eerst proberen melk halen, dat is het allerbelangrijkste nu, misschien als ik heel veel geluk heb, krijg ik nog iets meer mee, het lijkt eeuwen geleden dat ik bij Opa en Oma pudding kon eten. Opa werkt bij Honig en die kan soms aan pudding komen, een luxe. Mama kan dit al jaren nergens meer kopen en als Opa en Oma dat op tafel zetten wanneer Arie en ik weer een week op krachten mogen komen bij hen, dan is valt de hemel open met geluk en zonnestralen en lijkt de oorlog ver weg.
Soms komt de gaarkeuken van de Gemeente twee keer per week maar ze komen ook heel vaak niet. Als er veel bombardementen zijn komen ze zeker niet, maar behalve dat ze niet kunnen komen, is er vaak niets om uit te delen. Niet eens bloembollen, maar zeker geen aardappelen. Toch veert mijn hart een elke keer een beetje op als ik het bekende wagentje zie staan. Het eten is niet lekker, een pollepel voor iedere persoon in huis, en kwak onbestendige plakzooi, maar het is eten en vult de maag voor een moment. Deze week was er helemaal geen gaarkeuken.
Ik open de deur, hij kraakt en piept en is zwaar. De boerin kijkt een beetje bozig naar me op, ik zie aan haar gezicht dat ze weer een profiteur verwacht maar haar gezicht verzacht als ze mij ziet. Ik weet dat ik mager ben, misschien is dat een voordeel dat ze medelijden met me krijgt en ze mijn melkbus wil vullen. Ik durf niet dichterbij te komen maar ze wenkt me en ik kom schoorvoetend dichterbij. Ik graai in mijn zak naar de knoopjes die ik heb mee genomen. Geld is er niet, en de bonnen die we nog hebben zijn niet genoeg voor de melk maar ik heb knoopjes van kleding af lopen tornen als een blijk van goede wil. Ik vouw mijn hand open en laat haar de knoopjes zien maar ze schudt haar hoofd en duwt mijn hand terug. Ik ben in verwarring, weet niet goed wat ik nu moet doen maar ze trekt bruusk mijn melkbus uit de tas, ziet dat het hengsel van mijn tas gebroken is en wenkt een boerenknecht die vlak achter haar aan het werk is. Ze geeft mijn tas aan hem, vult de melkbus met melk, het lijkt wel alsof de zon door de stal heen komt terwijl het donker is buiten, maar ik ben zo dankbaar dat ik in ieder geval verse melk mag meenemen. Ze zet de melkbus voor me neer, gebaart dat ik moet wachten en loopt weg.
Ik weet niet goed wat ik nu moet doen en draai rondjes in de stal waar de koeien mij aan staan te kijken met hun grote lodderige ogen. Ze smakken onafgebroken en af en toe komt er een grote roze tong naar buiten die hun toch al vochtige neus bevochtigd. Er hangt hier een fijne geur, ik hou van koeienmest maar dat komt vast omdat het voor mij gelijk staat aan verse melk. Ik draai nog maar een keer om mijn as om te tijd te doden. Mijn jurk is draait mee, het onderste gedeelte is kapot en veel te kort maar er is niets te koop of te krijgen als het over stof gaat. Bij de kerk lag vorige week een lading stoffen maar omdat wij niet uit het dorp komen, krijgen we niets. Mama was gaan kijken of ze iets mocht mee nemen maar ze werd weggestuurd omdat ze niet ‘van hier’ was.
Ik krijg mijn tas terug, het hengsel is gerepareerd met stukken touw en hij is zwaar. Ik vind het onbeleefd om erin te kijken maar ik voel dat er van alles in zit. Ik weet niet goed hoe ik moet bedanken en maak een vreemdsoortige buiging maar de boerin wuift het weg en zegt dat ik heel hard moet fietsen om op tijd te zijn en niet aangehouden te worden. Ik bedank nog een keer en hang de tas aan mijn stuur, meneer Smit is al weg maar dat is niet erg, ik heb het idee dat ik zweef, zo blij als ik ben met mijn buit.
Ik fiets als een bezetene, ik heb geen horloge maar ik weet dat ik te laat ben. Het is stikdonker en nog kouder dan het was maar ik voel het nauwelijks, ik voel me zo gelukkig dat mijn tas gevuld is dat ik het niet kan laten en toch snel stop om te zien wat er in mijn tas zit. Ik haal de melkbus eruit en zie dat er bietjes in zitten, een paar uien en aardappelen en ik kan wel zingen. Wat een geluk, wat een rijkdom dat ik zoveel heb meegekregen, hier kunnen we een paar dagen mee vooruit. Ik slinger de tas weer om mijn stuur en fiets weg van het kiezel pad, de route die ik terug moet rijden. Hier zijn nauwelijks controle posten, alleen bij de overgang naar Oostzaan zit een controle post en ik hoop dat ik er langs kan fietsen zonder dat ik aangehouden wordt.
Als ik bijna bij Oostzaan ben voel ik het zweet op mijn rug, ik heb nog nooit zo hard gefietst om de tijd maar voor te zijn, zie ik twee militairen staan en ik voel me gelijk ongerust. De hefboom, geïmproviseerd door houten balken op stenen is naar beneden en als ik vaart minder, ik kijk of ik op een andere manier ongezien langs hen kan rijden, zie ik een van hen wijzen en ik voel de angst onmiddellijk de overhand nemen, ik ben gezien.
Mijn buik rommelt, ik heb honger of ik ben misselijk van angst, ik weet het niet. Wat moet ik nu doen? Mijn kostbare spullen in mijn tas, natuurlijk is dit verboden, als ik aangehouden word, wat zullen ze doen? Mijn moeder, hoe zal ze weten waar ik ben als ik mee genomen word? Mijn gedachten tollen alle kanten op en ik weet niet wat ik moet doen. Terug rijden is geen optie, opzij een andere kant uit gaan kan niet en dus fiets ik langzaam door. Ik zou er net langs kunnen rijden, maar ze zijn bewapend dus ik kan het risico niet nemen, er staan twee andere mensen die, duidelijk te zien aan hun gebogen houding, aangehouden zijn. Als ik niet langzamer kan fietsen omdat ik bijna omval zie ik een van de militairen wijzen en gebaren naar mij. Hij wenkt me. Ik moet naar hem toe komen. De wanhoop overvalt me en ik voel de tranen in mijn ogen opkomen, daar ga ik dan. Ik stap van mijn fiets. Alles bibbert en is zonder controle, ik hou de tas stevig vast om te voorkomen dat mijn stuur om zwiept.
Als ik dichterbij ben kijkt de militair me kort doordringend aan, ik heb het gevoel dat hij dwars door me heen kijkt. Mijn benen knikken en ik kan alleen maar voorkomen dat ik onderuit ga door mijn fiets als reddingsboei vast te houden. Hij knikt en gebaart me dat ik heel snel moet doorfietsen. Ik kan het niet geloven en kijk hem perplex aan. Hij gebaart woedend dat ik spoed moet maken en het lijkt wel alsof ik dynamiet in mijn benen krijg. Ik weet niet hoe gauw ik op mijn fiets moet stappen en slinger de eerste 100 meter mijn fiets van links naar rechts over het paadje, alsof ik stomdronken ben, de adrenaline giert door mijn lijf heen en pas als ik ons huis in de verte zie opdoemen, begin ik te huilen, de tranen stromen als een waterval uit mijn ogen, met grote uithalen, snikkend, probeer ik mijn adem in te houden om niemand in de buurt te alarmeren met mijn kostbare schat, kom ik aan op ons erfje. Ik fiets snel naar achter, uit het zicht van de straat en de andere huizen, mama stond al op de uitkijkt en snelt de achterdeur uit om me op te vangen. Arie komt achter haar aan, pakt papa’s fiets over en verstopt deze weer. Mama moet me ondersteunen met lopen. Ik schudt en bibber aan alle kanten, mijn hart bonst zo hard dat ik niets versta van wat Arie en Mama zeggen als we binnen staan en mijn tas laat zien.
Ik heb benen van elastiek maar ik ben zo blij.
Ik ben thuis, ik ben heel, we hebben eten.